Module2 Welcome to your Module2 Name Email 1. Leiders zijn in te delen naar overkoepelende hoofdkenmerken? A. Persoonlijke kenmerken ( uiterlijke kenmerken, normen en waarden). B. Sportieve eigenschappen (uithoudingsvermogen en duurzaamheid). C. Rolpatronen ( verwachtingen van zichzelf en van anderen). D. Bekwaamheden ( probleemoplossend vermogen, de presentatie). 2. Welke leiderschapsrol is niet door Redin ? A. Bureaucraat: Leiderschapsrol waarbij gestructureerd en volgens de regels werken belangrijker is dan de kwantiteit van productie. B. Ontwikkelaar: Leiderschapsrol waarbij het ‘ menselijke ‘ van doorslaggevend belang is voor het realiseren van doelen. C. Dictator; het autoritair en alleen optreden met enige dwang. D. Deserteur: Leiderschapsrol waarbij de leider zijn medewerkers de vrije hand laat, maar waarbij deze wel behoefte aan sturing hebben. 3. Hersey en Blanchard onderscheiden vier stijlen van leiding geven. Welke hoort daar niet bij: A. Directief : Geeft precies aan water moet gebeuren en hoe dat resultaat tot stand kan worden gebracht. B. Selectief: het uitsluitend kiezen voor de juiste beslissingen. C. Delegerend: Taak wordt omschreven en achteraf wordt verantwoording afgelegd. D. Ondersteunend: biedt ruimte voor participatie om te zien waar behoefte aan ondersteuning bestaat en verleent die vervolgens. 4. Henry Fayol onderscheidde leiderschapstaken. Welke hoort daar niet bij. A. strategisch beleid B. coördinatie C. organisatie D. Werven en selecteren Time is Up! Time's up